Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word rijder

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(berijder; ruiter)
driver’s mate
kromŝoforo
🔗 Matje hielp zijn broer in de groentehandel en Tonia had een baantje aangenomen als bijrijder in een expeditiebedrijf.
motorcyclist
🔗 In de Thaise badplaats Phatthaya is zaterdag een 51‐jarige Nederlandse motorrijder om het leven gekomen.
ĉevalrajdanto
🔗 Een paar seconden later kwam de paardrijder hen in een stofwolk voorbij.
(postiljon)
postilion
🔗 Intussen waren met de postrijders afspraken gemaakt om de post van Joseph Curwen te onderscheppen en vlak voor het incident met het naakte lijk werd er een brief aangetroffen van een zekere Jedediah Orne uit Salem, die de samenwerkende burgers sterk te denken gaf.
🔗 Langzaam reden wij langs het water verder.
(gaan; karren); ;
🔗 Ik zou niet graag in dat oude wagentje rijden dat u daar hebt!
(chaufferen; vervoeren)
🔗 Daarna kan ik jou naar het vliegveld rijden.
🔗 De volgende morgen immers zou er een tocht worden gereden van Haarlem naar Hoorn en van Hoorn weer terug naar Haarlem, samen een goede 120 km.
(rijtoer)
riding
🔗 Ik zag ze toen ik uit rijden was.
wrong‐way driver
(vervoerder)
carrier
🔗 Ik heb het verkocht aan een vrachtrijder.

DutchEnglish
rijder horseman; rider; skater
autorijder automobilist; motorist
bijrijder co‐pilot; driver’s mate
motorrijder greaser; motorcyclist
paardrijder horseman; rider; equestrian
postrijder postilion
rijden do; drive; driving; ride; riding; roll; run; travel; wheel; move; pull
schaatsenrijder skater
scooterrijder scooterist
spookrijder wrong‐way driver; motorist driving into oncoming traffic
veldrijder cyclo‐cross rider
vrachtrijder carman; carrier; waggoner