Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word openen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(opendoen; openmaken; openstellen; openslaan; aanbreken)
🔗 Hoe kan de poort opnieuw worden geopend, en wanneer zal dat zijn?
🔗 De bedelaar keek hem somber aan, en opende zijn mond.
(afvuren; losbranden; lossen; afsteken; afschieten)
discharge
; ;
fire off
🔗 De Lightning opende van vlakbij het vuur.
(opengaan)
🔗 Zodra het hek zich opende, reed hij het strijdperk binnen.
reopen
🔗 De deur is open, maar niet voor lange tijd.
(onverholen; rondborstig);
overt
(leeg; onbezet; vrij);
(onbedekt)
🔗 Het postkantoor was nog open.
(blikopener)
opener

DutchEnglish
openen inaugurate; ope; open; unclose; unfold; unlatch; unseal; unstop
het vuur openen open fire
zich openen open; unclench
geopend open; parted
heropenen reopen
open above‐board; barely; blank; bleak; demonstrative; exposed; free; ope; open; open‐ended; overt; patent; unsealed; vacant; up‐front; sore; sliding; openly
opener opener