Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord verbinden
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(inzwachtelen; omzwachtelen; zwachtelen) | ||
🔗 Laat ik eerst uw hoofd betten en uw hand verbinden. | ||
(combineren; samenvoegen) | combine ; | |
(aansluiten) | ; connect up | |
(bijeenbinden; samenbinden) | ; | |
(aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; liëren) | ; ; ; tie up ; associate ; ; | |
(associëren) | associate | |
joint | ||
in de echt verbinden (trouwen) | ||
in de echt verbinden (trouwen) | ||
in de echt verbinden (trouwen) | ||
(combineren) | combine ; | |
🔗 De koolstofatomen verbonden zich met vier waterstofatomen tot methaanmoleculen die op zichzelf bleven bestaan. | ||
(inbinden) | ||
condense | ||
(vastbinden; vastmaken; verbinden) | ; ; tie up | |
🔗 Ook hij werd gebonden. | ||
🔗 Largo dacht hieraan terwijl hij doorverbonden werd. | ||
(samenhang) | connection | |
(combinatie; samenvoeging) | combination ; ; union | |
(aansluiting; connectie) | ||
(geleding) | connection | |
(afspraak) | ; ; ; ; mutual agreement | |
(contract; overeenkomst) | ||
(huwelijk) | ||
🔗 Misschien dat prins Brezante niet met de verbintenis zal zijn ingenomen. | ||
verbonden (geallieerd) |
Nederlands | Engels |
---|---|
verbinden | ⇆ affix; ⇆ ally; ⇆ amalgamate; ⇆ annex; ⇆ articulate; ⇆ associate; ⇆ band; ⇆ bandage; ⇆ bandage up; ⇆ bind; ⇆ bind up; ⇆ bond; ⇆ catenate; ⇆ cement; ⇆ combine; ⇆ conjoin; ⇆ connect; ⇆ connect up; ⇆ couple; ⇆ dissociate; ⇆ dovetail; ⇆ dress; ⇆ engage; ⇆ hook up; ⇆ join; ⇆ joint; ⇆ join up; ⇆ knit; ⇆ knit up; ⇆ knot; ⇆ link; ⇆ link up; ⇆ marry; ⇆ obligate; ⇆ oblige; ⇆ pledge; ⇆ put through; ⇆ splice; ⇆ tie; ⇆ tie up; ⇆ unite |
er is … aan verbonden | ⇆ it involves … |
er is een salaris van … aan verbonden | ⇆ it carries a salary of … |
er is een voorwaarde aan verbonden | ⇆ there is a condition attached to it |
in de echt verbinden | ⇆ wed; ⇆ join in marriage; ⇆ unite in marriage |
verbinden met | ⇆ ally to; ⇆ ally with; ⇆ link to; ⇆ link up with; ⇆ link with; ⇆ put on to; ⇆ take over to |
zich tot iets verbinden | ⇆ bind oneself to do something; ⇆ commit oneself to do something; ⇆ undertake to do something; ⇆ pledge oneself to do something |
zich tot niets verbinden | ⇆ not commit oneself to anything |
zich verbinden | ⇆ ally; ⇆ amalgamate; ⇆ combine; ⇆ commit oneself; ⇆ confederate; ⇆ join; ⇆ join up; ⇆ pledge oneself; ⇆ unite; ⇆ undertake; ⇆ enter into an alliance |
zich verbinden om | ⇆ pledge oneself to |
binden | ⇆ bind; ⇆ bond; ⇆ commit; ⇆ contain; ⇆ cord; ⇆ fetter; ⇆ knit; ⇆ leash; ⇆ obligate; ⇆ oblige; ⇆ peg down; ⇆ pinion; ⇆ pledge; ⇆ tie; ⇆ truss; ⇆ rope; ⇆ thicken; ⇆ tie down; ⇆ tie up; ⇆ make |
doorverbinden | ⇆ put through |
verbinding | ⇆ association; ⇆ attachment; ⇆ bond; ⇆ combination; ⇆ combo; ⇆ communication; ⇆ communion; ⇆ composition; ⇆ compound; ⇆ conjunction; ⇆ connection; ⇆ copula; ⇆ linkup; ⇆ hook‐up; ⇆ join; ⇆ joint; ⇆ junction; ⇆ liaison; ⇆ link; ⇆ linkage; ⇆ nexus; ⇆ tie; ⇆ union; ⇆ splice; ⇆ tie‐up; ⇆ dressing; ⇆ bandaging |
verbintenis | ⇆ alliance; ⇆ bond; ⇆ commitment; ⇆ contract; ⇆ engagement; ⇆ obligation; ⇆ undertaking; ⇆ union |
verbonden | ⇆ adherent; ⇆ affined; ⇆ allied; ⇆ associate; ⇆ confederate; ⇆ conjunctive; ⇆ federate; ⇆ joint |