Synoniemen: omzwachtelen, verbinden, zwachtelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɪnzʋɑxtələ(n)/ |
---|
Afbreking | in·zwach·te·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zwachtel in | (ik) zwachtelde in |
(jij) zwachtelt in | (jij) zwachtelde in |
(hij) zwachtelt in | (hij) zwachtelde in |
(wij) zwachtelen in | (wij) zwachtelden in |
(jullie) zwachtelen in | (jullie) zwachtelden in |
(gij) zwachtelt in | (gij) zwachteldet in |
(zij) zwachtelen in | (zij) zwachtelden in |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) inzwachtele | (dat ik) inzwachtelde |
(dat jij) inzwachtele | (dat jij) inzwachtelde |
(dat hij) inzwachtele | (dat hij) inzwachtelde |
(dat wij) inzwachtelen | (dat wij) inzwachtelden |
(dat jullie) inzwachtelen | (dat jullie) inzwachtelden |
(dat gij) inzwachtelet | (dat gij) inzwachteldet |
(dat zij) inzwachtelen | (dat zij) inzwachtelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zwachtel in | zwachtelt in |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
inzwachtelend, inzwachtelende | (hebben) ingezwachteld |