Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord boog

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(ronding); ;
🔗 En toen richtten zij hun blik op de boog en de verwoeste poorten.
🔗 Hij droeg een boog op zijn rug en had een koker met glimmende pijlen op zijn heup.
(boog; handboog)
bow and arrow
🔗 Tien van hen sprongen met pijl en boog gereed naar voren en legden aan op zijn hart.
🔗 Toen spande Bard de boogpees tot aan zijn oor.
🔗 Wat er volgde, boogschieten, gevechten van honden tegen stieren en andere volksvermaken, was meer bedoeld voor vermaak van de lagere klassen.
arrow‐shot
🔗 Op een boogschot afstand, beenwit in het licht van de maan, rezen de muren van Larsha op.
🔗 Geen boogschutters bewaken de poorten.
🔗 Een van de boogschutters haastte zich over de rotsen omhoog naar de gebouwen.
(doorbuigen; ombuigen); ;
(doorbuigen; ombuigen; zich buigen);
(doen overhellen; neigen);
incline
(krommen; verbuigen);
(doorbuigen; trekken; zich krommen);
(nijgen)
🔗 En met die woorden verliet hij buigend het vertrek.
(boog; pijl en boog);
bow and arrow
hock
;
back of the knee
cross‐bow
🔗 Hij droeg een gespannen, van een korte pijl voorziene kruisboog.
(ogief; spitsboog)
ogive
(hemelboog)
(kruisboog; ogief)
ogive

NederlandsEngels
boog arc; arch; archway; bend; bind; bow; camber; curvature; curve; tie
boog‐ arched
als een pijl uit een boog as swift as an arrow; like a shot
de boog kan niet altijd gespannen zijn the bow cannot always be stretched; the bow cannot always be strung
nog andere pijlen op zijn boog hebben have two strings to one’s bow; have more than one string to one’s bow
pijl en boog bow and arrow
samengestelde boog compound bow
boogbal hook; lob
boogbrug arch bridge; arched bridge
booggang arcade
booggewelf arched vault
booglamp arc‐lamp
boogminuut arcminute
boogpasser wing divider
boogpees bowstring
boograam arched window
boogschieten archery
boogschot bowshot; arrow‐shot
boogschutter archer; bowman; toxophilite
boogvenster arched window
boogvormig arched
buigen bend; bob; bow; curve; decline; deflect; duck; flex; incline; inflect; make one’s bow
cirkelboog arc; arc of a circle
ereboog triumphal arch
graadboog protractor; graduated arc
handboog longbow; hand‐bow
knieboog bend
kruisboog arbalist; ogive; cross‐bow
lichtboog electric arc
regenboog rainbow
rondboog round arch
spitsboog ogive; pointed arch; lancet‐arch
triomfboog triumphal arch
voetboog arbalist; cross‐bow