Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord home address

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
home address
(accost);
🔗 The man addressed turned slowly around and faced the speaker.
(accost; intervention; message; speech);
🔗 The true nature of the Russian assault, and its significance for the rest of the world, shone through a poignant address by Zelensʹkyj, who said he had called Putin earlier and got only silence on the line.
(lecture; discourse; speech); ;
(treat; handle; tackle)
🔗 It remains to be seen how and if he will address the scandal.
(lecture; discourse)
een lezing houden
;
een spreekbeurt houden
prelegi
(confront; face; cope with)
het hoofd bieden aan
;
(direct; guide; manage; steer; conduct; drive; head; lead; refer)
🔗 You may now address to him whatever remarks you deem proper.
🔗 In Pennsylvania, two judges rejected the Trump campaign’s attempts to invalidate nearly 9,000 absentee ballots from around the Philadelphia area Friday, tossing out six court cases where the Trump campaign had argued the ballots were invalid because the outer envelopes did not have a name, date or an address that should have been filled out by the voter.
; ;
🔗 Anyway, that’s why we’re going home.
tehuis
;
🔗 But since leaving home he had seen too many stories walking in the flesh ever to be so sure again.
(domestic)

EngelsNederlands
home address huisadres; privéadres
address aanpakken; aanspreekvorm; aanspreken; adres; adresseren; bekwaamheid; handigheid; oorkonde; optreden; redevoering; richten; tact; toespraak; toespreken; verwijzen; zich wenden
home asiel; binnenlands; gezin; honk; huis; huiselijk; huisgezin; huishouden; huislijk; huistoe; huisvesten; huiswaarts; huis‐; inheems; inlands; inrichting; land; naar de finish; naar het doel; naar huis; naar huis vliegen; raak; tehuis; thuis; thuis‐; vaderland; vast; verblijf; woonstede; zenuwinrichting