Niederländisch–Deutsches Wörterbuch
Deutsche Übersetzung des niederländischen Wortes stijgen
Niederländisch | Deutsch (indirekt übersetzt) | Esperanto |
---|---|---|
(oplopen) | ||
🔗 Men beginne met twee‐ of driemaal daags 0,5 mg, en stijge tot een voldoende vermindering van de afscheiding is verkregen. | ||
(opgaan; oprijzen; opstijgen; rijzen; wassen; zich verheffen; de hoogte in gaan) | aufgehen ; ; ; | |
🔗 Het water in de rivier stijgt snel. | ||
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opgaan; opstijgen; rijzen; omhooggaan) | ; ersteigen ; heraufgehen ; ; hinaufsteigen | |
🔗 In de stad Jurbarkas steeg het water zelfs ruim acht meter, zodat alle huizen overstroomd werden. | ||
hinaufsteigen ; besteigen ; | ||
(rijzen) | höher werden ; sich erhöhen ; | |
🔗 Nog steeds steeg het water. | ||
vom Pferd steigen ; ; | ||
🔗 Ook wij stegen af. | ||
(klimmen; naar boven gaan; opgaan; opstijgen; stijgen; omhooggaan) | ; ersteigen ; heraufgehen ; ; hinaufsteigen | |
🔗 Aarzelend begon hij de berg te bestijgen. | ||
(in een auto stappen; instappen) | ||
🔗 Hij gaf het voorbeeld door achter het stuur te springen, en omdat de motor nog aanstond, reed het voertuig al voordat de eigenaar had kunnen instijgen. | ||
zu fliegen beginnen ; ; losfliegen ; herumfliegen | ||
🔗 Ik wou net opstijgen toen jullie eraan kwamen. | ||
aufs Pferd steigen ; aufsitzen | ||
🔗 Ik steeg weer op en volgde het. | ||
(opgaan; oprijzen; rijzen; stijgen; wassen; zich verheffen; de hoogte in gaan) | aufgehen ; ; ; | |
🔗 Wolken stof stegen op en brachten de vluchtenden aan het hoesten. | ||
(bestijgen; klimmen; naar boven gaan; opgaan; rijzen; stijgen; omhooggaan) | ; ersteigen ; heraufgehen ; ; hinaufsteigen | |
(overtreffen; te boven gaan) | bewältigen ; überflügeln ; übersteigen ; überragen ; übertreffen | |
🔗 De 39,4 miljoen euro aan uitgaven vorig jaar overstijgen zelfs die van de Britse koninklijke familie. | ||
Bügel ; Steigbügel | ||
🔗 Hij trok zijn voet weer uit de stijgbeugel, sloop naar de hoek en tuurde door het donker. | ||
(opgang) | Aufgang | |
(uitstappen) | ausgehen ; ausrücken ; hinausgehen ; nach draußen gehen ; hinaustreten ; ; ; |