Niederländisch–Deutsches Wörterbuch

Deutsche Übersetzung des niederländischen Wortes blazen

Niederländisch	Deutsch (indirekt übersetzt)	Esperanto
blazen (waaien; blazen op)	blasen ; wehen ; pusten	blovi
🔗 De wind blies over de wateren.
blazen (waaien)	Blasen ; Wehen	blovado
blazen	fauchen	kraĉospiri
blazen op (blazen; waaien)	blasen ; wehen ; pusten	blovi
🔗 Als je in nood zit, moet je daarop blazen.
de kraaienmars blazen (doodgaan; sterven; de pijp uit gaan)	sterben	morti
aanblazen	anfachen	bloveksciti
🔗 Hij legde er droog gras op en blies het vuurtje aan.
afblazen (afgelasten; afzeggen; annuleren)	annullieren ; für null und nichtig erklären ; kassieren ; absagen	nuligi
🔗 Het wijzigen van de grondwet kan hem in staat stellen de verkiezingen uit te stellen of helemaal af te blazen.
blaas	Blase	veziko
geblaas	Blasen ; Wehen	blovado
inblazen	hineinblasen	enblovi
opblazen (laten springen)	zur Explosion bringen ; explodieren lassen ; zum Ausbruch bringen ; hervorbrechen lassen	eksplodigi
🔗 Als we de top bereiken, kunnen we het pad achter ons opblazen.
opblazen	aufblasen	blovŝveligi
uitblazen	ausblasen	blovestingi
🔗 Hij draaide de olielamp die ze uit de keuken naar boven hadden laten brengen, laag, en blies het vlammetje uit.
uitblazen	herausblasen ; hinausblasen	elblovi
🔗 Ik blies een rookwolk uit en keek hem toen eens aan.
wegblazen	fortblasen ; wegblasen	forblovi