English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word private property

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
nepublika
(personal); ;
privé‐
senofica
🔗 There is no harm enjoying one’s private garden.
🔗 His private life is also much talked about.
(estate; farm; ranch; land); ;
🔗 Kimmel told Simmons he went to the resort about six years ago to have dinner with Howard Stern, who lived near the property at the time.
property
(quality; attribute)
property
(possession)
; ; ;
property
(belonging; appurtenance)
;

EnglishDutch
private property privaatbezit
private afzonderlijk; besloten; buitengerechtelijk; eigen; fuselier; geheim; gemeen soldaat; gewoon soldaat; heimelijk; mindere; onderhands; particulier; persoonlijk; piot; privaat; privé‐; soldaat; teruggetrokken; verboden toegang; vertrouwelijk
property bezit; bezitting; bezittingen; eigendom; eigenschap; goed; have; landbezit; landgoed; perceel; rekwisiet