Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word bezit

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(activa)
possessions
possession
;
ownership
🔗 De man werd in 2011 al veroordeeld voor het bezit en maken van kinderporno.
(bezitting; eigendom; goed)
possession
;
property
iĝi la posedanto de
🔗 Na de dood van Charles verdeelden zijn twee kinderen in 1653 de erfenis, waarbij de hofstede in bezit kwam van zoon Jean.
take possession of
;
🔗 Zij namen het eiland voor Spanje in bezit.
(bezitten; in eigendom hebben);
be in possession of
🔗 Ja, en hij is nog steeds in het bezit van de benzine.
possesive
poseda
(erop nahouden; in het bezit zijn van; in eigendom hebben); ;
🔗 Hoeveel patronen bezitten we eigenlijk?
proprieti

DutchEnglish
bezit asset; assets; estate; holding; holdings; occupation; ownership; possession; possessions; property; tenure
in bezit nemen enter on; enter upon; possess oneself of; take possession of; seize
in het bezit zijn van be in possession of; be possessed of; have
in het volle bezit van zijn geestesvermogens in full possession of his mental faculties
bezittelijk possessive
bezitten be possessed of; have; own; possess; hold
grondbezit landed estate; landed property
landbezit property; landed property; landownership
wapenbezit possession of a weapon