Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word eigendom

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(bezit; bezitting; goed)
possession
;
property
🔗 De zakkenroller greep ernaar, dus werd het ding zijn eigendom.
(eigendomsrecht)
ownership
🔗 Ik laat hem gaan uit mijn eigendom.
(bezitting)
property
(bezitten; in het bezit zijn van);
be in possession of
🔗 Trump zou zelf hebben gebeld met Rupert Murdoch, de mediamagnaat die de zender in eigendom heeft.
(vertrouwd);
;
personal
;
🔗 En dat in mijn eigen kelder!
(vervreemding)
(eigendom)
ownership
proprietary law
priproprieta juro

DutchEnglish
eigendom estate; holding; ownership; possession; property
bewijs van eigendom title; title‐deed
in eigendom hebben be in possession of; own
eigen appropriate; own; personal; private; proper; of one’s own; separate; peculiar; characteristic; friendly; familiar; intimate
eigendomsakte title‐deed
eigendomsbewijs title‐deed; title
eigendomsoverdracht abalienation; transfer of property
eigendomsrecht ownership; tenure; title; proprietary rights; proprietary right; copyright
grondeigendom landed property
opbrengsteigendom investment in real estate
staatseigendom state property