English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word grasp
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
grasp (clutch; grab; grip; seize; nab; snatch) | ; ; | |
grasp (grab; seize; snatch) | ; ; | |
grasp (seizing; seizure) | ||
grasp | ||
grasp | ; | |
grasp (clutch; grapple) | ; | ekteni |
grasp (catch; grapple; captivate; grab; seize; trap; apprehend; bag; snare) | ; | |
grasp (hook; couple; hang; secure) |
English | Dutch |
---|---|
grasp | ⇆ aangrijpen; ⇆ beetpakken; ⇆ begrijpen; ⇆ bereik; ⇆ bevatten; ⇆ bevatting; ⇆ bevattingsvermogen; ⇆ greep; ⇆ grijpen; ⇆ handgreep; ⇆ houvast; ⇆ macht; ⇆ omklemmen; ⇆ omvatten; ⇆ pakken; ⇆ snappen; ⇆ vastgrijpen; ⇆ vasthouden; ⇆ vatten; ⇆ volledige beheersing |
grasp at | ⇆ grijpen naar |
grasp at a straw | ⇆ zich aan een strohalm vastklampen |
grasp at straws | ⇆ zich aan een strohalm vastklampen |
grasp the nettle | ⇆ de koe bij de hoorns pakken; ⇆ de koe bij de hoorns vatten; ⇆ de koe bij de horens vatten; ⇆ de moeilijkheden ferm aanpakken |
grasping | ⇆ hebberig; ⇆ inhalig; ⇆ schraperig |