Information about the word vastgrijpen (Dutch → Esperanto: ekkapti)

Synonyms: aangrijpen, bemachtigen, grijpen, te pakken krijgen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈvastxrɛi̯pə(n)/
Hyphenationvast·grij·pen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) grijp vast(ik) greep vast
(jij) grijpt vast(jij) greep vast
(hij) grijpt vast(hij) greep vast
(wij) grijpen vast(wij) grepen vast
(jullie) grijpen vast(jullie) grepen vast
(gij) grijpt vast(gij) greept vast
(zij) grijpen vast(zij) grepen vast
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) vastgrijpe(dat ik) vastgrepe
(dat jij) vastgrijpe(dat jij) vastgrepe
(dat hij) vastgrijpe(dat hij) vastgrepe
(dat wij) vastgrijpen(dat wij) vastgrepen
(dat jullie) vastgrijpen(dat jullie) vastgrepen
(dat gij) vastgrijpet(dat gij) vastgrepet
(dat zij) vastgrijpen(dat zij) vastgrepen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
grijp vastgrijpt vast
Participles
Present participlePast participle
vastgrijpend, vastgrijpende(hebben) vastgegrepen

Usage samples

„Wie is daar?” zei de soldaat, terwijl hij zijn speer stevig vastgreep.

Translations

Czechchytit; uchopit
Danishgribe
Englishgrasp; grip; seize
English (Old English)gripan
Esperantoekkapti
Frenchagripper; saisir
Germangreifen; angreifen; ergreifen; zugreifen; zupacken; auffangen
Italianafferrare
Papiamentokohe; koi
Saterland Frisiangriepe; oungriepe; pakje
Spanishagarrar; apoderarse de; asir; coger
Sranangrabu
West Frisianbeetkrije; beetpakke; gripe