English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word collar

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
🔗 He seized Rand’s collar, pulling him close enough to feel the heat of his father’s fever in his own cheek.
(ferrule; fret); ;
fur collar
(clavicle)
sleutelbeen
🔗 An hour later Jubal, bruised and bleeding, with a broken arm, broken ribs, and cracked collar‐bone, crawled up the trail.

EnglishDutch
collar aanpakken; bij de kraag vatten; boord; boordje; een halsband aandoen; gareel; grijpen; haam; halsband; halsketen; in het gareel slaan; inpalmen; kraag; ordeketen; ordeteken; ring
against the collar inspannend; zwaar
Byronic collar Schillerkraag
double collar dubbele boord
flea collar vlooienband
fur collar bontje; bontkraag
lay‐down collar liggend boord
roll collar rolkraag
sailor’s collar matrozenkraag
stand‐up collar staande boord
turndown collar omgeslagen boord
Vandyke collar puntkraag
wing collar puntboord
blue‐collar arbeiders‐; handarbeiders‐
collar‐bone sleutelbeen
collar‐stud boordeknoopje
dog‐collar halsband; hondehalsband; hoog boord; priesterboord
head‐collar halster
horse‐collar gareel; haam