Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word trouwbreuk

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
trouwbreuk (ontrouw)	apostasy ; defection	malfideliĝo
breuk (hernia)	hernia ; rupture	hernio
breuk (breken; fractuur; schending; verbreking)	breach	rompo
breuk (breken)	break	rompiĝo
breuk	fraction	frakcio
trouw	faithful	fidela
🔗 Het is wel duidelijk dat hij zijn leven te danken heeft aan zijn trouwe hond Snuf.
trouw (getrouwheid)	adherence ; faithfulness ; fidelity ; allegiance ; troth	fideleco
trouw (getrouw; loyaal)	faithful ; loyal ; true ; trusty	lojala
trouw (getrouwheid; loyaliteit)	adherence ; allegiance ; loyalty ; fealty	lojaleco
🔗 Vergeet mijn trouw niet!
trouw (getrouw)	faithfully	fidele
🔗 En Mowgli gehoorzaamde trouw.
trouw	loyally	lojale
🔗 Ik zal u trouw dienen.

Dutch	English
trouwbreuk	⇆ betrayal; ⇆ breach of faith; ⇆ disloyalty
breuk	⇆ snap; ⇆ breach; ⇆ break; ⇆ breakage; ⇆ burst; ⇆ cleavage; ⇆ crack; ⇆ flaw; ⇆ fraction; ⇆ fracture; ⇆ hernia; ⇆ split; ⇆ rupture
trouw	⇆ adherence; ⇆ allegiance; ⇆ consistency; ⇆ constancy; ⇆ constant; ⇆ faith; ⇆ faithful; ⇆ faithfully; ⇆ fealty; ⇆ fidelity; ⇆ leal; ⇆ liege; ⇆ loyal; ⇆ loyalty; ⇆ troth; ⇆ trusty; ⇆ stalwart; ⇆ stanch; ⇆ steadfast; ⇆ truly; ⇆ true; ⇆ regular; ⇆ loyally; ⇆ faithfulness; ⇆ marriage