Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word rijbevoegdheid
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(kwalificatie) | qualification ; eligibility | |
(machtiging; volmacht) | authorization ; empowerment | |
🔗 En wie heeft u deze bevoegdheid gegeven? | ||
🔗 Langzaam reden wij langs het water verder. | ||
(gaan; karren) | ; ; | |
🔗 Ik zou niet graag in dat oude wagentje rijden dat u daar hebt! | ||
(chaufferen; vervoeren) | ||
🔗 Daarna kan ik jou naar het vliegveld rijden. | ||
🔗 De volgende morgen immers zou er een tocht worden gereden van Haarlem naar Hoorn en van Hoorn weer terug naar Haarlem, samen een goede 120 km. | ||
(rijtoer) | riding | |
🔗 Ik zag ze toen ik uit rijden was. | ||
Dutch | English |
---|---|
rijbevoegdheid | ⇆ driving‐licence |
ontzegging van de rijbevoegdheid | ⇆ disqualification from driving; ⇆ revoking of one’s driving‐licence |
bevoegdheid | ⇆ ability; ⇆ competence; ⇆ competency; ⇆ eligibility; ⇆ faculty; ⇆ power; ⇆ qualification; ⇆ reference; ⇆ remit |
rijden | ⇆ do; ⇆ drive; ⇆ driving; ⇆ ride; ⇆ riding; ⇆ roll; ⇆ run; ⇆ travel; ⇆ wheel; ⇆ move; ⇆ pull |