Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word oefenen

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(drillen; africhten)
(betrachten; uitoefenen; praktizeren; in praktijk brengen)
🔗 Nu was in de dagen van Faust de magie een kunst die door velen werd beoefend.
(bedreven);
practised
ekzercita
(deskundig; ervaren)
🔗 Ik ben een geoefend soldaat.
(exercitie)
(exercitie);
practice
🔗 Welke oefeningen moet ik doen?
(coach; trainer);
trainer
🔗 De in Kampen geboren oefenmeester vertelde in oktober vorig jaar dat hij graag wil terugkeren langs de lijn.
range
🔗 De Duitsers hebben het Breeveen in de Tweede Wereldoorlog gebruikt als oefenterrein.
(beoefenen; betrachten; praktizeren; in praktijk brengen);
🔗 Er zal dus druk worden uitgeoefend op Howland.

DutchEnglish
oefenen exercise; offer; practise; school; train
druk uitoefenen op bring pressure to bear on; pressure; put pressure on; squeeze
geduld oefenen have patience; exercise patience; be patient
zich oefenen exercise; flex one’s muscles; flex oneself; practise; train; be in training
beoefenen cultivate; exercise; practise; profess; study; follow
geoefend practised; trained; expert
oefenbal practice‐ball
oefenbom practice‐bomb
oefengranaat practice‐shell
oefening drill; exercise; exercitation; practice; rehearsel; training
oefenkamp training‐camp
oefenmeester trainer; coach
oefenschool training‐school
oefensprong practice‐jump
oefenterrein practising‐ground; training‐ground
oefenveld practice‐ground
oefenvlucht practice‐flight; training‐flight
oefenwedstrijd practice match
uitoefenen bear; carry on; exercise; exert; follow; offer; ply; practise; profess; pursue; wield; bring to bear