Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word beenbreuk

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
fracture of the leg
(poot)
🔗 Doe hierna hetzelfde met het andere been.
(bot; knok; knook; schonk)
🔗 Binnen enkele ogenblikken had hij een hoop menselijke beenderen blootgelegd.
🔗 Daarnaast zijn fragmenten van houten vaatwerk en werktuigen uit been, hoorn en steen (waaronder vuursteen) gevonden.
(hernia)
hernia
;
rupture
(breken; fractuur; schending; verbreking)
(breken)

DutchEnglish
beenbreuk fracture of the leg
been bone; leg
breuk snap; breach; break; breakage; burst; cleavage; crack; flaw; fraction; fracture; hernia; split; rupture