Information du mot staan (néerlandais → espéranto: stari)

Parti du discoursverbe
Prononciation/stan/
Césurestaan

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) sta(ik) stond
(jij) staat(jij) stond
(hij) staat(hij) stond
(wij) staan(wij) stonden
(jullie) staan(jullie) stonden
(gij) staat(gij) stondt
(zij) staan(zij) stonden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) sta(dat ik) stonde
(dat jij) sta(dat jij) stonde
(dat hij) sta(dat hij) stonde
(dat wij) staan(dat wij) stonden
(dat jullie) staan(dat jullie) stonden
(dat gij) staat(dat gij) stondet
(dat zij) staan(dat zij) stonden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
stastaat
Participes
Participe présentParticipe passé
staand, staande(hebben) gestaan

Exemples d’usage

En staat ge nu niet vol ontzag oog in oog met uw aanstaande dood?
Raagje, kijk eens wie er op me staat te wachten.
Mijmerend staande aan de rand van deze verraderlijke vlakte zag hij een man verschijnen die hij nimmer had gezien.
Wat sta je daar te loeren?
Als ik niet meer op mijn eigen benen kan staan, is het tijd om te sterven.
In de schaduw staand kon Reith zonder gevaar dat hij opgemerkt werd naar beneden kijken.
Zo dicht mogelijk tegen het raam gedrukt bleef hij hij wel een half uur staan luisteren.
Doch de arts had zich al afgewend en stond nu voor heer Ollie.
Ze stonden voor een oud huis.

Traductions

afrikaansstaan
allemandstehen
anglaisstand
anglais (vieil anglais)standan
bas allemandstån; steyen
catalanestar dret; estar en algun; romandre
danoisstå
espagnolestar de pie
espérantostari
féringienstanda
finnoisseisoa
françaisêtre debout; se dresser
frison occidentalstean
frison saterlandstounde
gaélique écossaisseas
galloissefyll
hongroisáll
islandaisstanda
italienstare in piedi
kabylebded
latinstare
luxembourgeoisstoen
malaisdiri
norvégienstå
polonaisstać; wstawać
portugaisestar de pé; ficar; permanecer
russeпостоять; стоять
souahéli‐simama
sranantanapu
tchèquestát
thaïยืน
yidicheשטיין