Synoniemen: bereiden, klaarmaken, klaren, gereed maken, toebereiden, in gereedheid brengen, gereedmaken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈzɛtə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·zet·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verzet | (ik) verzette |
(jij) verzet | (jij) verzette |
(hij) verzet | (hij) verzette |
(wij) verzetten | (wij) verzetten |
(jullie) verzetten | (jullie) verzetten |
(gij) verzet | (gij) verzettet |
(zij) verzetten | (zij) verzetten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verzette | (dat ik) verzette |
(dat jij) verzette | (dat jij) verzette |
(dat hij) verzette | (dat hij) verzette |
(dat wij) verzetten | (dat wij) verzetten |
(dat jullie) verzetten | (dat jullie) verzetten |
(dat gij) verzettet | (dat gij) verzettet |
(dat zij) verzetten | (dat zij) verzetten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verzet | verzet |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verzettend, verzettende | (hebben) verzet |