Information about the word waaien (Dutch → Esperanto: esti ventblovata)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈʋaːjə(n)/
Hyphenationwaai·en

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) waai(ik) waaide, woei
(jij) waait(jij) waaide, woei
(hij) waait(hij) waaide, woei
(wij) waaien(wij) waaiden, woeien
(jullie) waaien(jullie) waaiden, woeien
(gij) waait(gij) waaidet, woeit
(zij) waaien(zij) waaiden, woeien
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) waaie(dat ik) waaide, woeie
(dat jij) waaie(dat jij) waaide, woeie
(dat hij) waaie(dat hij) waaide, woeie
(dat wij) waaien(dat wij) waaiden, woeien
(dat jullie) waaien(dat jullie) waaiden, woeien
(dat gij) waaiet(dat gij) waaidet, woeiet
(dat zij) waaien(dat zij) waaiden, woeien
Participles
Present participlePast participle
waaiend, waaiende(zijn) gewaaid

Usage samples

Hun haar woei in de zeewind.
In Roermond waaiden daken van flats aan de Oranjelaan en ontstond kortsluiting en een gaslek door een omvallende boom aan de Hillenraedtstraat.
Er woei iets tegen mijn raam en toen ik naar buiten keek, zag ik dit.
In Arnhem waaide een boom op een geparkeerde auto en in het Brabantse Boxtel blokkeerde een omgevallen boom een weg.

Translations

Esperantoesti ventblovata