Information über das Wort zwaaien (Niederländisch → Esperanto: svingi)

Synonyme: slingeren, swingen

WortartVerb
Aussprache/ˈzʋaːjə(n)/
Trennungzwaai·en

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) zwaai(ik) zwaaide
(jij) zwaait(jij) zwaaide
(hij) zwaait(hij) zwaaide
(wij) zwaaien(wij) zwaaiden
(jullie) zwaaien(jullie) zwaaiden
(gij) zwaait(gij) zwaaidet
(zij) zwaaien(zij) zwaaiden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) zwaaie(dat ik) zwaaide
(dat jij) zwaaie(dat jij) zwaaide
(dat hij) zwaaie(dat hij) zwaaide
(dat wij) zwaaien(dat wij) zwaaiden
(dat jullie) zwaaien(dat jullie) zwaaiden
(dat gij) zwaaiet(dat gij) zwaaidet
(dat zij) zwaaien(dat zij) zwaaiden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
zwaaizwaait
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
zwaaiend, zwaaiende(hebben) gezwaaid

Gebrauchsbeispiele

Er werden ook antisemitische en anti‐Israëlische leuzen geroepen en er werd met Palestijnse vlaggen gezwaaid.
Ik ben bang dat hij niet zoiets opvallends zal doen als zwaaien met zijn catalogus.
Nu stond de priester op de top, nog steeds wild met de armen zwaaiend onder aanroeping van goden die de mensen van deze wereld niet kennen.
Tarzan zwaaide zijn zware speer, die hij als een moker op de schedel van de priester liet neerdalen.

Übersetzungen

Dänischsvinge
Deutschschlingen; schwingen
Englischbrandish; swing; wield
Esperantosvingi
Färöerischreiggja; veittra
Finnischheiluttaa
Französischagiter; brandir
Italienischbrandire
Katalanischbrandar
Portugiesischagitar; bater; mexer; vibrar
Saterfriesischswänke; swierje; swooie
Schwedischsvinga
Spanischblandir; tremolar