Information über das Wort aantrekken (Niederländisch → Esperanto: surmeti)

Synonyme: aandoen, opzetten

WortartVerb
Aussprache/ˈantrɛkə(n)/
Trennungaan·trek·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) trek aan(ik) trok aan
(jij) trekt aan(jij) trok aan
(hij) trekt aan(hij) trok aan
(wij) trekken aan(wij) trokken aan
(jullie) trekken aan(jullie) trokken aan
(gij) trekt aan(gij) trokt aan
(zij) trekken aan(zij) trokken aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aantrekke(dat ik) aantrokke
(dat jij) aantrekke(dat jij) aantrokke
(dat hij) aantrekke(dat hij) aantrokke
(dat wij) aantrekken(dat wij) aantrokken
(dat jullie) aantrekken(dat jullie) aantrokken
(dat gij) aantrekket(dat gij) aantrokket
(dat zij) aantrekken(dat zij) aantrokken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
trek aantrekt aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aantrekkend, aantrekkende(hebben) aangetrokken

Gebrauchsbeispiele

Toen trok hij schone kleren aan.
Wie de schoen past, trekke hem aan.
Ik moet ook nog even mijn kostuum aantrekken, en dan gaan we gedrieën op zoek naar avontuur.
Het buitenaardse wezen begon het kostuum onmiddellijk aan te trekken.

Übersetzungen

Deutschantun; anziehen; auflegen; anlegen
Englischput on
Esperantosurmeti
Französischimposer; mettre; revêtir
Polnischnałożyć
Portugiesischaplicar; apor; vestir
Rumänischse încălța
Saterfriesischandwo; anluuke
Spanischponer; sobreponer
Thaiพอก; สวม; ใส่
Ungarischrátesz
Westfriesischoandwaan