Informasie oor die woord aanbinden (Nederlands → Esperanto: komenci)

Sinonieme: aanpakken, aanvaarden, aanvangen, beginnen, beginnen aan, beginnen met, ter hand nemen, inzetten, starten, overgaan tot, een begin maken met

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈambɪndə(n)/
Afbrekingaan·bin·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) bind aan(ik) bond aan
(jij) bindt aan(jij) bond aan
(hij) bindt aan(hij) bond aan
(wij) binden aan(wij) bonden aan
(jullie) binden aan(jullie) bonden aan
(gij) bindt aan(gij) bondt aan
(zij) binden aan(zij) bonden aan
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) aanbinde(dat ik) aanbonde
(dat jij) aanbinde(dat jij) aanbonde
(dat hij) aanbinde(dat hij) aanbonde
(dat wij) aanbinden(dat wij) aanbonden
(dat jullie) aanbinden(dat jullie) aanbonden
(dat gij) aanbindet(dat gij) aanbondet
(dat zij) aanbinden(dat zij) aanbonden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
bind aanbindt aan
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
aanbindend, aanbindende(hebben) aangebonden

Vertalinge

Afrikaansbegin
Deensbegynde
Duitsanbrechen; anfangen; beginnen; den Anfang machen; antreten; ergreifen; starten
Engelsbegin; commence; start; embark on
Engels (Ou Engels)beginnan
Esperantokomenci
Faroëesbyrja
Finsalkaa; aloittaa
Fransaborder; commencer
Italiaanscominciare
Jiddisjאָנהײבן
Katalaanscomençar
Nederduitsbeginnen; starten
Noorsbegynne
Papiamentsinisiá; kuminsá
Poolszaczynać
Portugeescomeçar; iniciar
Roemeensîncepe; porni
Saterfriesbeginne; ounbreeke; ounfange; ounfoatje
Spaanscomenzar
Srananbigin
Sweedsbegynna; börja
Thaiเริ่ม
Tsjeggiespočínat; počít; začínat; začít; zahájit
Turksbaşlamak
Wes‐Friesbegjinne; oanfange; oangean; oanpakke
Yslandsbyrja