Informasie oor die woord abscheiden (Duits → Esperanto: apartigi)

Sinonieme: absondern, abteilen, abtrennen, scheiden, trennen, separieren, beiseite nehmen

Uitspraak/ˈapʃaɪdən/
Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) abscheide (ich) abscheidete
(du) abscheidst (du) abscheidetest
(er) abscheidt (er) abscheidete
(wir) abscheiden (wir) abscheideten
(ihr) abscheidt (ihr) abscheidetet
(sie) abscheiden (sie) abscheideten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ich) abscheide (ich) abscheidete
(du) abscheidest (du) abscheidetest
(er) abscheide (er) abscheidete
(wir) abscheiden (wir) abscheideten
(ihr) abscheidet (ihr) abscheidetet
(sie) abscheiden (sie) abscheideten
Gebiedende wys
(du) scheide ab
(ihr) abscheidt
abscheiden Sie
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
abscheidend(haben) abgescheidet

Vertalinge

Afrikaansskei
Deensadskille
Engelsdivide; separate; segregate; part
Esperantoapartigi
Fransséparer; trier
Italiaansseparare
Latynabiungere; abrumpere; segregare; seiungere
Nederlandsafscheiden; afzonderen; scheiden; schiften
Papiamentsapartá; separá
Portugeesapartar; dividir; separar
Saterfriesisolierje; oudeele; ousluute; ousunnerje; ousunnerje; outränje; skeede
Skotssinder
Spaansapartar; dispersar; segregar; separar
Tsjeggiesdělit; oddělit; odloučit; rozdělit; rozloučit; separovat
Turksayırmak
Wes‐Friesôfskiede; ôfsûnderje