Informasie oor die woord schiften (Nederlands → Esperanto: apartigi)

Sinonieme: afscheiden, afzonderen, scheiden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxɪftə(n)/
Afbrekingschif·ten

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) schift(ik) schiftte
(jij) schift(jij) schiftte
(hij) schift(hij) schiftte
(wij) schiften(wij) schiftten
(jullie) schiften(jullie) schiftten
(gij) schift(gij) schifttet
(zij) schiften(zij) schiftten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) schifte(dat ik) schiftte
(dat jij) schifte(dat jij) schiftte
(dat hij) schifte(dat hij) schiftte
(dat wij) schiften(dat wij) schiftten
(dat jullie) schiften(dat jullie) schiftten
(dat gij) schiftet(dat gij) schifttet
(dat zij) schiften(dat zij) schiftten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schiftschift
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
schiftend, schiftende(hebben) geschift

Vertalinge

Deensadskille
Duitsabsondern; abteilen; abtrennen; scheiden; trennen; abscheiden; separieren; beiseite nehmen
Engelsseparate
Esperantoapartigi
Fransséparer; trier
Italiaansseparare
Latynabiungere; abrumpere; segregare; seiungere
Papiamentsapartá; separá
Portugeesapartar; dividir; separar
Saterfriesisolierje; oudeele; ousluute; ousunnerje; ousunnerje; outränje; skeede
Skotssinder
Spaansapartar; dispersar; segregar; separar
Tsjeggiesdělit; oddělit; odloučit; rozdělit; rozloučit; separovat
Turksayırmak
Wes‐Friesôfskiede; ôfsûnderje