Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord busy

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
;
multokupita
;
(occupied; engaged; taken);
busy oneself
aan het … zijn
;
zich bezighouden met …
esti …anta
busy oneself about
(aim; attempt; endeavour; take steps; undertake; strive; set about; try hard; exert oneself; bother)
moeite doen
; ; ; ; ;
busy signal
(engaged signal; engaged tone)
(commerce; trade; transaction); ;
🔗 Hog farming is a major business in Jiāxīng.
(enterprise; venture; exercise)
(commercial; mercantile);
handels‐
; ;
🔗 However, the CBI, which represents British businesses, said the proposal was “encouraging”.
;
(cause; matter; affair)
🔗 And there is also another business which presses on my mind.

EngelsNederlands
busy aan het werk; bedrijvig; bezet; bezig; bezighouden; druk; druk bezig; in de weer; in gesprek; nijver; stille
be busy at bezig zijn met
be busy on bezig zijn met
busy oneself with zich bezighouden met; zich onledig houden met
busy signal bezettoon; ingesprektoon
get busy aan de slag gaan; iets doen
keep somebody busy iemand bezighouden
busily druk
business aangelegenheid; affaire; bedrijf; beroep; commercie; gedoe; geval; handel; handelszaak; koopmanschap; kwestie; nering; onderneming; spel; taak; toko; werk; zaak; zaken
overbusy overdrúk