Niederländisch–Deutsches Wörterbuch

Deutsche Übersetzung des niederländischen Wortes binden

Niederländisch → Deutsch
  
NiederländischDeutsch (indirekt übersetzt)Esperanto
(inbinden);
einbinden
verdichten
;
zusammendrängen
;
komprimieren
(vastbinden; vastmaken; verbinden);
🔗 Ook hij werd gebonden.
(meren; onderbinden; vastbinden; vastleggen; aanmeren)
anschließen
; ; ;
den Anfang machen
;
antreten
;
ergreifen
;
(losbinden; losmaken)
entbinden
(verbinden);
verknüpfen
(Romeinse sla)
Römersalat
;
Römischer Salat
;
Bindesalat
roma laktuko
(boekbinden; inbinding)
Binden
;
Einbinden
(katwilg; teenwilg);
Binden
;
Einbinden
🔗 De Bellefroid begint al heel jong met boekbinden.
(binden);
einbinden
(afbinden; losmaken)
entbinden
umbinden
;
ĉirkaŭligi
(aanbinden)
anschließen
🔗 Nog nooit had ik echter met zóveel tegenzin de schaatsen ondergebonden als nu.
(ontleden)
zerlegen
(verbinden);
verknüpfen
(aanbinden; meren; vastleggen; aanmeren)
anschließen
🔗 Simon bond het vast en Nilder boog zich weer over de railing.
(binden; vastmaken; verbinden);
🔗 En als zijn armen waren vastgebonden, hoe heeft hij het mes dan gebruikt?
;
zusammenheilen
;
verkleben
;
zusammenbacken
;
verkitten
;
verbünden
(inzwachtelen; omzwachtelen; zwachtelen)
bandagieren
;
mit Bandagen versehen
;
🔗 Laat ik eerst uw hoofd betten en uw hand verbinden.
(verplichten)
verpflichten
devontigi
(combineren; samenvoegen)
kombinieren
; ;
verknüpfen
;
vereinigen
;
zusammenfügen
;
zusammenstellen
;
anordnen
(aansluiten)
anschließen
;
zusammenschließen
(bijeenbinden; samenbinden);
verknüpfen
(aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; liëren);
(associëren)
vereinen
;
vereinigen
;
zusammenfassen
;
miteinander kombinieren
;
assoziieren
mit einem Gelenk verbinden