Niederländisch–Deutsches Wörterbuch

Deutsche Übersetzung des niederländischen Wortes bakken

Niederländisch → Deutsch
  
NiederländischDeutsch (indirekt übersetzt)Esperanto
;
🔗 De broden die ik bak, lijken echter meer op baksteentjes.
(fruiten); ;
fritieren
🔗 Ze bakt een ei voor mij.
(falen; mislukken; zakken);
🔗 Hij heeft vandaag rijexamen gedaan en hij is gebakt.
Backen
;
Brennen
(kist; kast)
Kasten
; ;
Truhe
Bottich
;
Bütte
;
Wanne
;
Zober
;
Zuber
;
Kufe
🔗 De dienaar keek roerloos toe terwijl de bak zich vulde met het dampende water.
Fähre
;
Prahm
(trog)
Mulde
;
Trog
(grap; mop; scherts)
Jux
;
Scherz
;
Backrezept
(steen; tichel)
Backstein
;
Ziegel
;
Ziegelstein
;
Riegel
🔗 Zijn boerderij was stevig van baksteen gebouwd en was omgeven door een hoge muur.
(trog; deegtrog)
Backtrog
;
Knettrog
🔗 De grutter vond zijn vriend nog voor de baktrog.
(muf; oud)
schal
; ; ;
altbacken
;
nicht mehr frisch
;
nicht mehr taufrisch
(omvormen)
noch einmal backen
;
noch einmal brennen