English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word unit

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
unit	eenheid	unito
unit	eenheid	unuo
unit (detachment; force; squad; team; shift)	afdeling	taĉmento
🔗 The new gains put Ukrainian units within a few kilometres of the Russian border in several areas.
unit	eersteling	unuaĵo
unit	eenheid	bloko
Ångström unit (ångström)	ångström ; Ångströmeenheid	anstromo
monetary unit (currency unit)	munteenheid	monunuo
unit circle	eenheidscirkel	unuocirklo

English	Dutch
unit	⇆ aandeel; ⇆ afdeling; ⇆ aggregaat; ⇆ blok; ⇆ eenheid; ⇆ formatie; ⇆ legerafdeling; ⇆ onderdeel; ⇆ stel; ⇆ stuk; ⇆ troep
a self‐contained unit	⇆ een afgerond geheel
bomb disposal unit	⇆ explosievenopruimingsdienst
braking unit	⇆ remcircuit
central processing unit	⇆ centrale verwerkingseenheid
dynamic unit	⇆ krachtseenheid
heat unit	⇆ warmte‐eenheid
input unit	⇆ invoerapparaat
monetary unit	⇆ munteenheid
naval unit	⇆ vlooteenheid
servo‐assistance unit	⇆ rembekrachtiging
thermal unit	⇆ warmte‐eenheid
train unit	⇆ treinstel
unit of account	⇆ rekeneenheid
unit of weight	⇆ gewichtseenheid
unit price	⇆ eenheidsprijs
unit trust	⇆ beleggingsmaatschappij
wall unit	⇆ wandmeubel
waste disposal unit	⇆ afvalvernietiger
unitary	⇆ eenheids‐; ⇆ unitarisch