English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word ticket‐hatch
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
hatch (shade; hachure) | ||
hatch (shade) | ombrumi | |
hatch (invent; devise; engineer; mastermind; make up) | ||
hatch (ticket‐window; window; counter; office; box‐office; ticket‐office; wicket) | ||
hatch (hatch out) | ||
(bill) | ; | |
ticket | ; ; ; ticket ; | |
ticket |
English | Dutch |
---|---|
ticket‐hatch | ⇆ kaartjesloket |
hatch | ⇆ aanstichten; ⇆ arceren; ⇆ bekokstoven; ⇆ bekonkelen; ⇆ broed; ⇆ broeden; ⇆ broeden op; ⇆ broedsel; ⇆ halve deur; ⇆ luik; ⇆ luikgat; ⇆ onderdeur; ⇆ uitbroeden; ⇆ uitkomen |
ticket | ⇆ bekeuring; ⇆ biljet; ⇆ bon; ⇆ entreebiljet; ⇆ entreekaartje; ⇆ kaart; ⇆ kaartje; ⇆ kandidatenlijst; ⇆ lot; ⇆ passagebiljet; ⇆ plaatsbewijs; ⇆ plaatskaart; ⇆ prijzen; ⇆ reisbiljet; ⇆ reçu; ⇆ ticket; ⇆ toegangsbewijs; ⇆ van een kaartje voorzien; ⇆ vervoerbewijs; ⇆ vervoersbewijs |