English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word speak the same language

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(tongue)
🔗 How many languages do you speak?
(idiom; speech; tongue);
taaleigen
(linguistic)
taal‐
;
taalkundig
;
🔗 Rand was too tired, too stunned, to speak.
(talk);
🔗 Speak, and you go free.
;
🔗 Most of the people CNN spoke with said they went via the United Arab Emirates or India.

EnglishDutch
speak the same language elkaar aanvoelen; elkaar begrijpen
language spraak; taal
speak aanslaan; aanspreken; een rede houden; in het openbaar spreken; met elkaar spreken; praaien; praten; redevoeren; spreken; spreken van; sprekend zijn; tegen elkaar spreken; uitdrukken; uitspreken; zeggen; zich laten horen