English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word reproach

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
reproach
(rebuke; reprove; scold; censure; condemn; decry; slam; belittle)
(blame; rebuke; reprove; scold; reprimand; upbraid; tell off; berate; reprehend; lecture);
🔗 Mieltrude showed little interest in the event and laughed when Sune reproached her.
reproach
(criticism; rebuke; reprimand)
above reproach
(irreproachable)
neriproĉebla
reproachful
(reproving)
verwijtend
riproĉa

EnglishDutch
reproach berispen; bestraffen; schande; verwijt; verwijten
above reproach onberispelijk
beyond reproach onberispelijk
have nothing to reproach oneself with zich niets te verwijten hebben
hurl reproaches at each other elkaar verwijten naar het hoofd slingeren
reproach oneself of something zich van iets een verwijt maken
reproach oneself with something zich van iets een verwijt maken
reproach somebody for something iemand iets verwijten
reproach somebody with something iemand een verwijt maken van; iemand iets verwijten
reproachable berispelijk
reproachful bestraffend; laakbaar; schandalig; schandelijk; verwijtend
reproachless onberispelijk; onbesproken
self‐reproach wroeging; zelfverwijt