English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word nickname

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
nickname	spotnaam	moknomo
nickname (byname; sobriquet)	bijnaam	alnomo
🔗 After her husband’s arrest, Cichanoŭskaja became the unlikely face of a protest movement attempting to topple Lukašenko, whose long tenure has earned him the nickname “Europe’s last dictator”.
name (appellation; denomination)	naam	nomo
🔗 Names coming from people are limited to the deceased.
name (call; dub; term)	noemen	nomi
name (fame; renown; kudos; repute)	beroemdheid ; faam ; vermaardheid ; bekendheid	renomo
name	noemen	nomi
🔗 It was Dalrymple who named the strait after Torres.
name (call)	noemen	nomi
name	benaming ; naam	nomo
name	benoemen ; noemen	nomi
🔗 There are so many that I can’t name them all.
name	noemen	citi

English	Dutch
nickname	⇆ bijlap; ⇆ bijnaam; ⇆ een bijnaam geven; ⇆ scheldnaam; ⇆ spotnaam; ⇆ toenaam
name	⇆ benaming; ⇆ benoemen; ⇆ dopen; ⇆ naam; ⇆ noemen; ⇆ opnoemen; ⇆ reputatie
nicknamed	⇆ bijgenaamd