English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word marshal

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
marshal
(manager; conductor; director; leader)
marshal
(guard; watchman; warden; warder)
; ; ; ;
marshal

EnglishDutch
marshal aanvoeren; brandweerhoofd; ceremoniemeester; geleiden; maarschalk; opstellen; ordecommissaris; ordenen; politiehoofd; rangschikken
marshal’s baton maarschalksstaf
field‐marshal veldmaarschalk
marshalship maarschalkschap