English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word liveliness

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
liveliness (exuberance; merriment; hilarity; mirth; gaiety)	hilariteit ; vrolijkheid	gajeco
liveliness (verve; vivacity; fire; spirit; animation; zest; zing; flair)	gloed ; pit ; pittigheid ; sappigheid ; spirit ; verve ; vuur ; flair	vervo
liveliness (activity; gusto; spirit; stir; dynamism; vigour; zip)	bedrijvigheid ; drukte ; opgewektheid ; tierigheid ; vertier	vigleco
liveliness (life; vitality; vivacity)	levendigheid	viveco
lively (witty)	ad rem ; geestig ; gevat ; snedig	sprita
lively (vivacious; racy; zippy; spirited; vibrant; feisty)	pittig	verva
lively (cheerful; gay; merry; exuberant; lighthearted; perky; upbeat)	monter ; vrolijk	gaja
lively (merrily)	monter	gaje
lively (alert; brisk; keen; sprightly; sprited; vigorous; perky; spry; active; zippy; upbeat)	druk ; levendig ; tierig ; vief ; geanimeerd	vigla
lively (especially; particularly; vibrantly; vigorously)	levendig ; geanimeerd	vigle

English	Dutch
liveliness	⇆ beweeglijkheid; ⇆ levendigheid; ⇆ roerigheid
lively	⇆ beweeglijk; ⇆ druk; ⇆ energiek; ⇆ geanimeerd; ⇆ levendig; ⇆ monter; ⇆ pittig; ⇆ roerig; ⇆ tierig; ⇆ vief; ⇆ vitaal; ⇆ vlug; ⇆ vrolijk