English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word instrument

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
;
🔗 I am able to play only my own instrument.
instrument
(means; tool; agent; gadget; implement; utensil; medium)
;
instrument
(agent; intermediary; mediator; go‐between)
; ;
musical instrument
;
speeltuig
instrumental
instrumental

EnglishDutch
instrument akte; document; gerechtelijke akte; instrument; instrumenteren; oorkonde; speeltuig; stuk; stuk gereedschap; werktuig
instrument of precision precisie‐instrument
instrument of torture martelwerktuig
instrument panel instrumentenbord
keyboard instrument toetsinstrument
keyed instrument toetsinstrument
musical instrument muziekinstrument; speeltuig
plucked instrument tokkelinstrument
precision instrument precisie‐instrument
stringed instrument snaarinstrument; strijkinstrument
string instrument tokkelinstrument
wind instrument blaasinstrument
instrumental bevorderlijk; dienstig; instrumentaal
instrumentation instrumentatie
instrument‐maker instrumentmaker
levelling‐instrument waterpasinstrument; waterpastoestel
measuring‐instrument meetinstrument