English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word flush

English → Dutch
  
EnglishDutch
flush aanvuren; blos; blozen; doorspoelen; dóórtrekken; effen; gelijk; gloed; gutsen; het bloed naar het hoofd jagen; kleuren; onder water zetten; opjagen; opwelling; opwinding; overmoedig doen worden; overvloedig; roes; spoeling; stroom; suite; toevloed; uitlopen; uitlopende blaadjes; verjagen; vlak; voegen; vol
flush of overvloedig voorzien van
flush of victory overwinningsroes
flush out uitspoelen
flush tank stortbak
flush the toilet de WC doortrekken
flush toilet doorspoeltoilet
flushed doorgespoeld; doorgetrokken; hoogrood; verhit