English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word flashcard

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
card	kaart	karto
🔗 Nai the Hever placed a card upon the table.
card (filing‐card; slip; index card)	kaart ; kaartje	slipo
card	kaarden	diskombi
card (visiting card)	kaartje ; visitekaartje	vizitkarto
flash (blink)	flikkeren ; flitsen	ekbrili
flash	flikkering ; flits ; schicht	ekbrilo
flash (thunderbolt)	schicht	ekfulmo

English	Dutch
flashcard	⇆ flashcard
card	⇆ balboekje; ⇆ catalogiseren; ⇆ dun karton; ⇆ grapjas; ⇆ kaarde; ⇆ kaarden; ⇆ kaart; ⇆ kaartje; ⇆ kammen; ⇆ kompasroos; ⇆ naamkaartje; ⇆ op kaartjes schrijven; ⇆ pasje; ⇆ programma; ⇆ rare snuiter; ⇆ roos; ⇆ ruwen; ⇆ visitekaartje; ⇆ vreemde snoeshaas; ⇆ wolkaarde
flash	⇆ blikkeren; ⇆ bliksemen; ⇆ boeventaal; ⇆ doen flikkeren; ⇆ flikkeren; ⇆ flikkering; ⇆ flits; ⇆ flitsen; ⇆ flitser; ⇆ geflikker; ⇆ geuren met; ⇆ lichtflits; ⇆ nieuwsflits; ⇆ opflikkering; ⇆ opvlammen; ⇆ opwelling; ⇆ opzichtig; ⇆ overseinen; ⇆ plotseling; ⇆ potloodventen; ⇆ schicht; ⇆ schieten; ⇆ schitteren; ⇆ seinen; ⇆ steekvlam; ⇆ straal; ⇆ vlaag; ⇆ voortschieten; ⇆ zaklantaarn