English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word climb

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(scramble);
🔗 All day he climbed, choosing the long way when it seemed safer, exercising all the lore of mountain‐climbing that he had accumulated, and resting often.
(ascend; go up; arise; mount);
(ascend; scale; mount)
🔗 The magician climbed the stairs.
(scale);
met ladders bestormen
(escalation)
climb down
(back down)
bakzeil halen
malfieriĝi
climb down
(back down)
bakzeil halen
senpretendiĝi
(mountable)
🔗 They could go along the base of the cliffs until they came to a climbable part.
climber
(alpinist; mountaineer; mountain climber)
;
climber
(climbing‐plant)
climbing
(ascent; mounting)

EnglishDutch
climb beklimmen; klauteren; kleven; klim; klimmen; klimmen in; klimmen op; klimpartij; stijgen; stijgvermogen
climb down afklauteren; bakzeil halen; een toontje lager zingen; inbinden; naar beneden klimmen; water in de wijn doen
climb up klimmen in; klimmen op
go climb a tree! je kunt me de bout hachelen!; krijg het heen‐en‐weer!
he can go climb a tree! hij kan de pip krijgen!
rock climbing bergbeklimmen; kletteren
climbable beklimbaar
climb‐down inbinden; vernedering
climber alpinist; beklimmen; klauteraar; klimmer; klimplant; klimvogel; slingerplant; streber
climbing beklimming; bergbeklimmen; bergsport; klimming