English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word carriage‐wheel
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
carriage (coach; cabriolet; chaise; drag; landau; phaeton) | ; ; | |
carriage (coach; waggon; van; truck) | ; | |
carriage (hand‐cart; barrow; waggon) | ||
wheel | ; | |
wheel (handlebars; helm; rudder; handlebar) | ; | |
wheel (roll) | ||
wheel (turn around; turn back; turn round; turn; recourse; resort; whirl; apply) | ; ; ; ; ; |
English | Dutch |
---|---|
carriage‐wheel | ⇆ wagenrad |
carriage | ⇆ affuit; ⇆ equipage; ⇆ frankeerkosten; ⇆ gedrag; ⇆ houding; ⇆ koets; ⇆ onderstel; ⇆ rijtuig; ⇆ slede; ⇆ transport; ⇆ transportkosten; ⇆ vervoer; ⇆ voertuig; ⇆ vracht; ⇆ vrachtloon; ⇆ vrachtprijs; ⇆ wagen; ⇆ wagenonderstel; ⇆ wagenstel; ⇆ wagon |
wheel | ⇆ cirkelen; ⇆ draaien; ⇆ draaischijf; ⇆ kruien; ⇆ laten zwenken; ⇆ pottenbakkersschijf; ⇆ rad; ⇆ rijden; ⇆ roer; ⇆ rollen; ⇆ schijf; ⇆ spinnewiel; ⇆ stuur; ⇆ stuurrad; ⇆ voortrollen; ⇆ wiel; ⇆ wielrijden; ⇆ zwenken; ⇆ zwenking |