English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word belt joint
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(girdle; strip) | ; ; | |
(strap; band; strip; thong) | ||
(beat; hit; strike; wallop; jab; belabour) | ; ; ; | |
joint (articulation) | ||
joint (collective) | ; | |
joint (common; communal; concerted; generic; mutual; single) | ; | |
joint (collective) | opa | |
joint | ||
joint (seam; join; jointing) | ; voeg |
English | Dutch |
---|---|
belt joint | ⇆ riemverbinding |
belt | ⇆ band; ⇆ broekriem; ⇆ ceintuur; ⇆ draagband; ⇆ een ceintuur omdoen; ⇆ een gordel omdoen; ⇆ een oorvijg verkopen; ⇆ een riem omdoen; ⇆ er vandoorgaan; ⇆ gebied; ⇆ gordel; ⇆ gordelriem; ⇆ jakkeren; ⇆ koppel; ⇆ koppelriem; ⇆ met een riem afranselen; ⇆ omgórden; ⇆ omringen; ⇆ pezen; ⇆ rand; ⇆ riem; ⇆ ring; ⇆ zone; ⇆ ómgorden |
joint | ⇆ ex aequo; ⇆ gebouw; ⇆ geleding; ⇆ gelegenheid; ⇆ gelid; ⇆ gemeen; ⇆ gemeenschappelijk; ⇆ gewricht; ⇆ gezamenlijk; ⇆ houtverbinding; ⇆ joint; ⇆ kast; ⇆ keet; ⇆ kit; ⇆ knoop; ⇆ kroeg; ⇆ las; ⇆ lassen; ⇆ lid; ⇆ mede‐; ⇆ naad; ⇆ scharnier; ⇆ stickie; ⇆ stuk; ⇆ tent; ⇆ toko; ⇆ verbinden; ⇆ verbinding; ⇆ verbonden; ⇆ verdelen; ⇆ verenigd; ⇆ voeg; ⇆ voegen |