English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word assistant

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
; ;
(helper; aid; adjunct; aide);
(lady help);
(helper; aid; auxiliary)
(clerk; teller; shop‐assistant);
winkelbediende
(aid)
(assessor; advisor);
assistant archivist
(aid; help; support; attend to);
🔗 I will assist you not at all.
(aid; help; benefit; attend to; advance; avail);
shop‐assistant
(clerk; teller; assistant)
winkelbediende

EnglishDutch
assistant adjunct; amanuensis; assistent; assistente; bediende; helper; helpster; hulp‐; hulpkracht; hulponderwijzer; medehelper; medehelpster; medewerker; medewerkster; secondant; verkoper; winkelbediende; winkeljuffrouw
assistant archivist archiefmedewerker
assistant master secondant
assistant priest kapelaan; onderpastoor
assistant teacher secondante
chief assistent hoofdassistent
hairdresser’s assistant kappersbediende
hangman’s assistant beulsknecht
senior assistant hoofdassistent
team assistant teamassistent
X‐ray assistant Röntgenlaborant
assist bijstaan; helpen; meehelpen
shop‐assistant verkoopster; verkoper; winkelbediende; winkeljuffrouw