English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word ascend

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(arise; go up; rise); ; ;
(go up; increase; advance)
(climb; go up; arise; mount); ; ; ; ;
🔗 She ascended the arcade and passed though the tunnel out upon the parade ground.
(climb; scale; mount)
🔗 Then they could ascend it and come back along the top of the cliffs.
(arise)
ascendancy
(upper hand; excellence; predomination; primacy; superiority; ascendance)
ascendancy
(control; reign; rule; governance; regulation; ruling; ascendance)
; ; ; ;
ascension
(assumption)
ascension
ascension
ascension
(ascent)
ascent
(climbing; mounting)
(ascension)

EnglishDutch
ascend beklimmen; bestijgen; klimmen; klimmen op; omhooggaan; opgaan; opstijgen; op varen; stijgen; zich verheffen
ascend to heaven ten hemel varen
ascendancy invloed; meerderheid; overheersende invloed; overmacht; overwicht
ascension beklimming; bestijging; hemelvaart; klimming; stijging
ascent beklimming; helling; heuvel; klimming; opgang; opklimming; opkomst; opstijging; steilte
reascend opnieuw beklimmen; weder oprijzen