Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word volledigheid
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
volledigheid (volkomenheid; voltalligheid) | completeness ; wholeness | |
volledigheid (volheid; volkomenheid; volte) | fullness | |
(compleet; geheel; totaal; volkomen) | ; | komplete |
(compleet; heel; volkomen; volslagen; voltallig; vol) | ; integral ; ; | |
(geheel; ten volle; volkomen; voluit) | ; ; ; wholly ; | |
(finaal; geheel; helemaal; totaal; volkomen; volslagen; in zijn geheel; straal) | ; wholly | |
🔗 Toen Anthony opstond, had hij zijn plan de campagne volledig uitgewerkt. | ||
(gevuld; vol) | ||
🔗 De Britten waren uitgeput, een volledige instorting nabij. |
Dutch | English |
---|---|
volledigheid | ⇆ completeness; ⇆ entireness; ⇆ entirety; ⇆ fullness; ⇆ integrity; ⇆ wholeness |
onvolledigheid | ⇆ incompleteness; ⇆ defectiveness |
volledig | ⇆ cold; ⇆ complete; ⇆ entire; ⇆ fullscale; ⇆ full; ⇆ full dress; ⇆ full‐length; ⇆ full‐time; ⇆ fully; ⇆ in full; ⇆ integral; ⇆ plenary; ⇆ thorough; ⇆ whole; ⇆ entirely; ⇆ thoroughly; ⇆ wholly; ⇆ completely |
volledigheidshalve | ⇆ for the sake of completeless |