Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word vissen
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
🔗 Sinds we je uit de rivier hebben gevist, heb je op het randje van de dood gebalanceerd. | ||
🔗 Er was nu een andere beer aan de rand daarvan, die eveneens stond te vissen. | ||
fish with a line | ||
🔗 Ik ga intussen een beetje vissen. | ||
Vissen | Pisces | |
achter het net vissen | come a day after the fair | fordormi la okazon |
🔗 Ook voor de meeste vissen is de lente het voortplantingsseizoen. | ||
🔗 Als het op vis aankomt, zijn we hier op ons best! | ||
fishery | ||
🔗 Men leefde daar van de handel en de visserij. |
Dutch | English |
---|---|
Vissen | ⇆ Pisces |
vissen | ⇆ fish; ⇆ fishing |
achter het net vissen | ⇆ come a day after the fair; ⇆ net; ⇆ be too late |
in troebel water vissen | ⇆ fish in troubled waters |
naar een complimentje vissen | ⇆ fish for a compliment; ⇆ angle for a compliment |
naar iets vissen | ⇆ angle for something; ⇆ fish for something |
uit vissen gaan | ⇆ go out fishing |
afvissen | ⇆ draw; ⇆ fish; ⇆ net; ⇆ sweep; ⇆ fish out; ⇆ whip |
opvissen | ⇆ comb out; ⇆ fish; ⇆ fish out; ⇆ fish up; ⇆ unearth |
uitvissen | ⇆ ferret out; ⇆ find out; ⇆ fish out; ⇆ nose out |
vis | ⇆ fish |
visseizoen | ⇆ open season; ⇆ fishing‐season |
visser | ⇆ fisher; ⇆ fisherman; ⇆ angler |
visserij | ⇆ fishery; ⇆ fishing‐industry |
vistijd | ⇆ fishing‐season |
vistuig | ⇆ fishing‐gear; ⇆ fishing‐tackle |
visvergunning | ⇆ fishing‐permit; ⇆ fishing‐licence |
viswater | ⇆ fishing‐water; ⇆ fishing ground |