Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word uitrusting

Dutch	English (translated indirectly)	Esperanto
uitrusting (inrichting)	equipment ; accoutrement ; accoutrements	ekipaĵo
🔗 Het tweetal bracht hun uitrusting aan dek.
uitrusten (toerusten)	equip ; fit out ; accoutre	ekipi
🔗 De schepen werden ’s winters uitgerust en de vloot vertrok in maart of april naar het noorden.
uitrustingsstuk (inrichting; uitrusting; armamentarium)	equipment ; accoutrement ; accoutrements	ekipaĵo
🔗 Sandy was onmiddelijk nadat zijn plan was goedgekeurd, naar Raratonga vertrokken en hij had alle voorraden en uitrustingsstukken meegenomen.

Dutch	English
uitrusting	⇆ accoutrement; ⇆ accoutrements; ⇆ apparel; ⇆ appointment; ⇆ appurtenances; ⇆ caparison; ⇆ equipage; ⇆ equipment; ⇆ gear; ⇆ get‐up; ⇆ implements; ⇆ kit; ⇆ outfit; ⇆ paraphernalia; ⇆ rig; ⇆ rigging; ⇆ rig‐out; ⇆ rig‐up; ⇆ store; ⇆ trim; ⇆ turnout
kampeeruitrusting	⇆ camping equipment
tropenuitrusting	⇆ tropical outfit
uitrusten	⇆ accoutre; ⇆ appoint; ⇆ equip; ⇆ fit; ⇆ fit out; ⇆ fit up; ⇆ furnish; ⇆ gear; ⇆ gird; ⇆ kit; ⇆ kit out; ⇆ kit up; ⇆ repose; ⇆ rest; ⇆ rest oneself; ⇆ rest up; ⇆ rig; ⇆ set up; ⇆ take rest
velduitrusting	⇆ field equipment; ⇆ field‐kit