Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word praatziek

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(babbelziek; praatgraag)
talkative
🔗 Waarom ben je zo praatziek?
(babbelzucht)
talkativeness
🔗 Praatziekte beschouwen ze als een misdaad tegen de natuur.
(babbelen; keuvelen; kouten)
🔗 De kleine man praatte en praatte.
(spreken)
🔗 Hij praat altijd zo onduidelijk.
(spreken)
🔗 Met wie praat jij daar?
(spreken);
🔗 Hoe komt het dat u zo goed Engels praat?
(krank; naar);
🔗 Hij schijnt ziek te zijn.

DutchEnglish
praatziek garrulous; garrulously; gossipy; loquacious; mouthy; talkative
praatziekte talkativeness
praten confabulate; discourse; speak; talk; talking; chat; prate
ziek bad; diseased; ill; infirm; sick