Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word passpiegel

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(bergpas)
🔗 We betraden de pas.
(schrede; stap; voetstap);
🔗 De stoet uit Dahaut hield op honderdvijftig pas afstand stil.
(paspoort)
🔗 U moet uw pas laten zien.
(daarnet; juist; net);
🔗 In het huis hing de geur van pas gebraden vlees.
(betamen; voegen)
befit
🔗 Het past voor mannen van mijn en uw soort niet langer samen te reizen dan noodzakelijk is.
esti laŭmezura
🔗 De ene helft van zijn gezicht paste niet bij de andere.
(betamen; conveniëren; gelegen komen; schikken; uitkomen; voegen);
(aanpassen); ; ; ; ; ;
assay
;
sidi bone
(aanpassen)
try on
surprovi
(aanpassen)
try on
vesti prove
(achtersteven; achterschip)
stern
🔗 Plotseling keek Tarzan nog aandachtiger in de spiegel.

DutchEnglish
passpiegel dressing‐mirror
pas defile; freshly; gait; newly; only; pace; pas; pass; passport; step; scarce; scarcely; just; recently; not until; as late as; not before; of late
passen become; befit; behove; beseem; dovetail; fit; fit on; fitting; pass; resign; suit; try on; be convenient
spiegel glass; level; looking‐glass; mirror; speculum; stern; escutcheon; surface