Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word opgroeien

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
spring up
(aangroeien; stijgen; toenemen);
increase
(aangroeien; toenemen; groter worden)
increase
;
vegeti
🔗 Tegen de laagste, buitenste muur groeide dicht struikgewas.
(toenemen; aanwassen; wassen)
🔗 Puc was gegroeid in het afgelopen jaar, maar hij was nog steeds klein.
🔗 Ze groeien op de berg.
(toenemen)

DutchEnglish
opgroeien grow up
voor galg en rad opgroeien be heading straight for the gallows
groeien grow; increase